Peter Dorleijn schrijft geschiedenis
‘Ik vaar op alle winden’, het nieuwste boek van Peter Dorleijn, bevat niet alleen de geschiedenis van zijn botter MK63, maar laat zien dat ook zijn eigen pionierswerk als botterliefhebber inmiddels geschiedenis is.
De uitspraak ‘iets is geschiedenis’ kan twee betekenissen hebben. De eerste is ‘het is voorbij’. De tweede, en dat is de betekenis die hier geldt, want Dorleijn zeilt nog steeds met zijn botter, is dat iets van zulk belang is dat het in de geschiedenisboeken mag worden bijgeschreven.
Peter Dorleijn was een van de eerste studenten die, eind zestiger jaren, een gezonken botter uit het water redden en weer opknapten. En bij dat opknappen bleef het niet, want de jonge schipper had evenveel belangstelling voor het scheepmakersambacht als voor de oude visserij. Door zijn botter, de MK63, bij de beroekde werf van Nieuwboer in Spakenburg stukje bij beetje te restaureren, leerde hij alles wat een goede scheepstimmerman moet weten over het vak en over de botter; van oude vissermannen die nog met de botters gevist hadden, leerde hij de vistechnieken, van de dwarskuil tot het hoekwant en van kor tot beug. Die hobby leidde tot een serieus, jarenlang onderzoek, dat uitmondde in de publicatie van de serie ‘Van Gaand en Staand Want’, waarin de geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, met alle visserijtechnieken tot in detail wordt behandeld. Dorleijn, die zijn leven lang werkte als tekendocent, illustreerde die boeken zelf, wat ze tot extra waardevolle collector’s items maakte.
Eigen geschiedenis
In zijn laatste boek tekent Dorleijn echter niet de geschiedenis van anderen, maar van zichzelf op. Dat doet hij met talloze anekdotes en verhalen, zowel over de restauratie en het onderhoud van zijn schip, als over de vele reizen die hij ermee maakte, van de schuchtere pogingen om het IJsselmeer te bedwingen tot Noordzee-oversteken naar Engeland en Denemarken, en over de Oostzee tot diep in Polen aan toe.
Met name in het eerste deel van het boek, waarin het gaat over de pionierstijd met de botters, toont Dorleijn zich een vaardig geschiedschrijver, die fraai schetst hoe zijn generatie aan de wieg stond van het behoud van wat nu ‘de grootste erfgoedvloot ter wereld’ heet.
Samenloop van omstandigheden.
Het boek verhaalt in geuren en kleuren hoe het in de begintijd, de zestiger en zeventiger jaren, toeging op de bescheiden vloot van botters die door jongelui uit het water werden gevist en opgeknapt. Charteren met gasten bleek al gauw een welkome bron van inkomsten, nodig voor restauratie en onderhoud, en luidde het tijdperk in waarin ook stalen schepen van de sloop werden gered, en samen met particuliere eigenaren voor wie wonen en met vrienden varen genoeg was, een groeiende chartervloot vormden. Het werd een subcultuur van schippers en liefhebbers, die door het grote aantal beschikbaar komende schepen leidde tot een omvang die internationaal respect afdwingt, maar tot stand kwam door een gelukkige samenloop van omstandigheden: het afdanken van een hele vloot van kleine, oorspronkelijk als zeilschip gebouwde binnenvaartschepen, en de opkomst van een avontuurlijke generatie jonge hippies, die de schaduw van de oorlog van hun ouders afwierpen door op het water nieuwe vrijheden te zoeken en te vinden.
Eigenzinnig
De waarde van ‘Ik vaar op alle winden’ is door dit prachtig met foto’s en tekeningen geïllustreerde tijdsbeeld veel groter dan het levensverhaal van de auteur op zich. Dat is trouwens interessant genoeg, en het boek laat zich bij vlagen als een dagboek lezen. Tussen de regels door wordt daarbij duidelijk dat Dorleijn niet de gemakkelijkste is: in het in originele staat houden van zijn schip is hij tamelijk compromisloos, en die houding heeft op verschillende momenten tot een breuk geleid met mensen en behoudsclubs. Zijn eigenzinnige doorzettingsvermogen dwingt echter ook respect af, en dit boek maakt weer eens ondubbelzinnig duidelijk hoezeer Dorleijn, als pionier en geschiedschrijver, dat respect verdient.
‘Ik vaar op alle winden’ is voor € 29,95 in de boekhandel verkrijgbaar.